De telefoon ging op het moment dat ik Grunneger Mosterd op mijn broodje kaas wilde smeren. Of ik een column zou willen schrijven voor Toal en Taiken: “Tiedschrift veur Grunneger kultuur”? Tuurlijk, ik houd van de ‘Grunneger Kultuur”. En ik houd ook van de ‘Grunneger Toal’. Ik spreek zelfs een aardig mondje ‘haalf stront, haalf regenwotter’. Het geeft verbondenheid om een taal te spreken, die maar weinig andere mensen spreken. ‘Minsen uut t Westerketair’ en ‘lu oet Veenkelonies’ verstaan elkaar wel, maar praten toch ‘totoal aans’. En in ‘Stad’ was vroeger het dialect in de Hoogte anders dan in de Oosterparkwijk. Hoe kleiner het gebied waar je ‘joen aigen toal sprekt’ hoe groter de verbondenheid. Het gevaar is natuurlijk wel dat een taalgebied zo klein wordt dat de eigen specifieke streektaal uitsterft. Het Schiermonnikoogs wordt nog door drie mensen gesproken. Die zijn inmiddels hoog bejaard, dus over een paar jaar behoort deze variant van het Fries definitief tot het verleden. Dat is natuurlijk jammer, maar ook logisch. Hoe meer import, hoe meer mengeling van culturen, hoe minder er van het origineel overblijft. Maar toch is dat een goed alternatief voor een verregaande vorm van inteelt. Anders ontstaan er eilandjes waar mensen elkaar weliswaar verstaan, maar niet meer weten waar ze het over hebben. Nee, taal mag van mij aan verandering onderhevig zijn. Er sterft wat af, er groeit wat bij. Invloeden van buitenaf zijn een aangename aanvulling op de heersende cultuur. In het Algemeen Beschaafd Nederlands sluipen ook steeds meer vreemde woorden en uitdrukkingen. En dat is eigenlijk ook altijd zo geweest. Sterker, het Nederlands is opgebouwd uit een aantal andere talen die hier door reizigers, handelaren, geboefte en soldaten zijn gebracht. Misschien hebben we het wel aan de Spanjolen, Fransozen, Poependuutsers en Angelsaksen te danken dat “Het Neederlandsch” vooralsnog niet hetzelfde lot is beschoren als het Schiermonnikoogs.
Ik schrijf dit verhaaltje niet in het Gronings – want dat kan ik niet- maar wel in een streektaal! De streektaal ABN. Een onverstaanbaar gebrabbel met veel harde klanken waar ongeveer 0,002% van de hele wereldbevolking zich van bedient. Een grofgebekt geluid dat door fijnbesnaarde buitenlandse zielen soms wordt opgevangen aan hun stranden of op hun zonovergoten terrassen. Het wordt meestal gevolgd door hard gelach of boertige klanken, waaruit mag worden opgemaakt dat de Neandertalers in kwestie zich verkneukelen om hun gastheren, omdat die hen toch niet kunnen verstaan. Dat is onze cultuur! Dat is onze taal. Olé, olé, olé, olé! En wij dwingen vreemdelingen die zich hier tijdelijk of definitief willen vestigen om die taal te leren spreken. Wat een zelfoverschatting, wat een waanzin. Ik adviseer iedere autochtone én allochtone Groninger: leer je kinderen naast het Gronings vooral Engels, Spaans, Arabisch en/of Chinees. Want daaruit zal het Nederlands in de toekomst zijn opgebouwd. En ach, ‘wat maokt t aiglieks oet? Bakker bakt toch pan of stoet’. En daar smeer ik dan weer Grunneger Mosterd op.
Arno van der Heyden Groningen – 30 juni 2013