Uit ‘Twaalf ambachten, dertien liedjes’, boekje met begeleidende tekst bij de gelijknamige CD
Ik ben geboren in Groningen, maar woonde voor mijn twaalfde levensjaar ook in Apeldoorn, Rosmalen, ’s Hertogenbosch, Malden en Winschoten. Bovendien stroomt er een restje zigeunerbloed door mijn aderen. En dus weet ik eigenlijk niet goed, waar mijn wortels liggen. Maar toch… zo ik iets ben, ben ik een Groninger. Denk ik. Ik woon er, met uitzondering van een drie jaar durende vergissing in Amsterdam (prachtige stad, maar je moet er niet wonen), alweer bijna twintig jaar. Mijn oude dag hoop ik op een zonovergoten eiland te kunnen slijten. Maar als ik daar ooit, zo dement als een kraai, uit het verzorgingstehuis weg loop, zoek me dan in een café in het centrum van Groningen.
– – –
Zestig jaar geleden moest hij als jongen van een jaar of vijftien met zijn ouders mee naar Australië. Hij wou niet, want hij was stapelverliefd op de dochter van het gezin waar ze in de oorlog ondergedoken hadden gezeten. Maar hij moest mee. Later, toen hij een geslaagd zakenman was geworden down under, zijn kinderen daar geboren en zijn ouders daar begraven waren, vertelde hij nog wel eens over zijn gedwongen vertrek uit Holland. Hoe hij over boord was gesprongen, toen de trossen werden los gegooid. Hoe hij weer uit het water was gevist en terug aan boord gesleept. Uren vertraging, de kapitein was boos. Zijn vader was woedend. Zijn moeder huilde. Hoe hij het eerste jaar elke dag een brief aan zijn Nederlandse vriendinnetje schreef. Dat werd eens per week… per maand. En uiteindelijk is hij maar ooit één keer terug geweest in Nederland. Op haar bruiloft… ook alweer bijna vijftig jaar geleden.
Nu zit ie in een verzorgingstehuis in Brisbane. Met uitzicht op zee. Zijn zoon heeft de zaak overgenomen en komt de ene week langs, zijn dochter de andere. Maar sinds kort verstaat hij zijn kinderen niet meer. Hij begrijpt niet wat ze zeggen. En omgekeerd verstaan de kinderen hun vader niet meer. “Dat komt”, heeft een verzorgster van het tehuis uitgelegd, “omdat vader alleen nog maar Nederlands praat.” Dat gebeurt wel meer. Het tehuis heeft voor zulke mensen zelfs een speciale tolk. Die komt af en toe met ze praten. Over vroeger. Maar de laatste keer, dat de tolk bij hem langs kwam, was zijn kamer leeg. Op tafel lag een briefje. En daar stond op: ik ga naar huis.