Eén van de bijzondere dingen van dat theaterwerk van ons is dat we op totaal andere momenten moeten werken dan de meeste mensen. En dus ook op heel andere momenten vrij zijn. Ik noem de maandag meestal ‘het weekend’. En als het even kan houd ik die dag volledig vrij om wat aan te keutelen. Lezen, sauna, wandelen of kleine klusjes in huis waar ik nog net handig genoeg voor ben. En soms gebruik ik de maandag ook om te schrijven. Bijvoorbeeld deze column. Het is maandag. Ik ben vroeg opgestaan om optimaal van het weekend te kunnen genieten. Ik maal de koffiebonen en verwarm ondertussen de melk voor een heerlijke cappuccino. Ineens hoor ik het zware geluid van een hele grote dieselmotor achter ons huis. Daar ligt al meer dan een jaar een stuk grond braak waar ooit een appartementencomplex op zou moeten verschijnen, maar het leek erop dat dat plan vanwege ‘de crisis’ in de ijskast van de projectontwikkelaar was verdwenen. Toch niet dus.
De poezen vliegen achter elkaar in noodtempo door het kattenluikje naar binnen. Met dikke staarten en grote ogen schieten ze achter de gordijnen aan de voorzijde van ons huis. Een vergelijkbare schrik slaat mij om het hart als ik naar buiten kijk. SCHROEFPALEN staat er op het knalblauwe gevaarte dat zich achter de schutting een weg baant in de richting van onze tuin. Een monsterlijk grote tank op rupsbanden met voorop een soort kurkentrekker van een meter of 25 hoog. Goedemorgen.
Een man met een Gelders accent vertelt mij even later dat hij en zijn vier collegae met blauwe overalls en witte helmpjes (de vergelijking met smurfen dringt zich op) 44 heipalen komen schroefboren. “De rust is voorbij”, voegt hij er lachend aan toe. Ik vraag of ik nog voorzorgsmaatregelen moet treffen? De konijnen binnen halen? De kristallen glazen in de kelder opbergen? Oordoppen indoen? Hij stelt mij gerust. Het maakt wel een beetje herrie, maar verder ga ik er geen last van krijgen. Het trilt niet eens. U voelt niks. “Dat is het grote voordeel van schroefpalen!”
Als ik aan mijn eerste cappuccino zit begint de Gelderlander aan zijn eerste schroefpaal en merk ik dat er ook nadelen aan schroefpalen kleven. Het blijkt een oorverdovend karweitje. Ik weet niet of ik mij op deze column kan concentreren als dit de hele dag zo doorgaat. Na tien minuten is het gat geboord en hoewel ik nog steeds 80 decibel aan de achtergevel meet heerst er relatieve rust. De katten komen weer tevoorschijn en de konijnen, die hun hok in waren gevlucht, steken de wipneusjes ook weer om de hoek. In de tien minuten die nu volgen draait de kurkentrekker in tegengestelde richting de bodem uit en wordt het gat via een grote slang gevuld met beton. Daarna heeft de monsterlijke boormachine ongeveer tien minuten nodig om op zijn nieuwe positie terecht te komen en begint aan gat nummer twee. Ik reken uit dat hij 22 werkuren nodig gaat hebben. Dat zijn drie werkdagen…
“Nee, hoor”, vertelt Antoine (we tutoyeren inmiddels), “we werken zestien uur per dag. Morgen is het klaar.” En hij zet zijn boor klaar voor het zesde gat. Elk gat is 22 meter diep en daar komt ongeveer zes kuub grond bij vrij. Da’s best een bult. En als de boor weer omhoog draait vallen er af en toe flinke brokken vette klei naar beneden. Een schepwagentje (hoe heet zo’n ding) voert de grond af, maar kan niet voorkomen dat het idyllische onkruidveldje achter ons huis inmiddels is veranderd in één grote smerige omgeploegde modderbende.
Deze column over de geneugten van ‘Het Weekend op Maandag’ gaat mislukken. Ik ben volledig in beslag genomen door de firma Schroefpalen BFG uit Nijmegen. Ondanks de hoofdpijn ga ik bij gat nummer weet-ik-veel (ik ben de tel kwijt geraakt) op het platdak van de buren staan om te kijken. Deze schroefpaal komt namelijk op nog geen halve meter van onze tuin en daar wil ik wel een paar foto’s van maken. Met mijn oordoppen in zie ik de enorme boor langzaam in de grond verdwijnen, een berg zand en klei en smurrie opboerend, die steeds groter wordt en zich ophoopt tegen onze schutting. Dan begint de schutting te kraken en ik roep “Ho!”. Antoine lijkt mij niet te horen en schroefboort vlijtig verder. Eén van de steunbalken van onze schutting begeeft het onder de druk van de bult klei en knalt van de muur. “Hee…”, schreeuw ik, “stop!”. Antoine reageert niet. Nog een balk van de schutting breekt in tweeën en de schutting zelf buigt bijna een meter onze tuin in. Het konijnenhok achter de schutting wordt weggedrukt en dreigt over de kop van het rustieke door mijzelf gemetselde franse muurtje te kukelen. Ik fluit op mijn vingers. Dat helpt. Antoine kijkt op en ik roep “Kappen!” Hij maakt een gebaar dat ik me rustig moet houden en boort door. De schutting knalt nu helemaal los van de zijmuur en ik begin er maar eens wat bij te vloeken in de hoop dat Antoine daar naar zal luisteren. De boort stopt. Maar niet door mijn gevloek blijkt even later. Hij is beneden. En onverstoorbaar begint Antoine aan de weg omhoog. Ik schreeuw de longen uit mijn lijf om hem duidelijk te maken dat ik mijn konijntjes in veiligheid wil brengen. Weer krijg ik datzelfde gebaar, nu vergezeld van wat irritatie in Antoine’s beweging. Hij vindt me duidelijk een zeurkous. Ik besluit naar beneden te gaan en de konijnen uit hun hok te halen, maar het is al te laat. De eerste brokken vette zware klei zwiepen uit de jumbo kurkentrekker en komen op het platdak waar ik sta. Ik spring opzij en zie hoe een enorme zwarte vette glimmende kluit als een meteoriet door het dak van mijn konijnenhok slaat. De bovenverdieping met het nachthokje wordt weggeslagen en het geinige trapje naar de ren breekt als een luciferhoutje doormidden. Het dak is volledig verwoest. Ik klauter zo snel ik kan van het platte dak en haal mijn twee gelukkig ongeschonden konijntjes uit het stro. Brokken klei vliegen me om de oren.
Als ik de beestjes in huis heb neergezet (ze leven in harmonie met de katten) ga ik verhaal halen bij Antoine. Lang geleden dat ik zo gevloekt en gescholden heb. Het schijnt hem niet te deren. Als ik uitgeraasd ben zegt hij onbewogen: “Alle schade die wij veroorzaken wordt gerepareerd of vergoed.” Zonder hapering bries ik recht in zijn snufferd: “Je kunt een dood konijn niet repareren of vergoeden!” Voor het eerst lijk ik tot de grijze, door overmatige blootstelling aan geluidsoverlast aangetaste, smurfenbrij van Antoine door te dringen. Er verandert iets in zijn oogopslag en na een seconden-lange stilte van 80 decibel zegt hij: “Sorry…” Ik realiseer me dat hij nu denkt dat hij mijn konijn heeft gedood. En dat is niet het geval. Maar voor het dramatische effect van deze situatie kan ik niet meer terugkrabbelen. “Te laat”, zeg ik met gebroken stem en keer hem de rug toe.
In de voorkamer maak ik een geïmproviseerd konijnenhok van kartonnen dozen, gevuld met stro. De katten liggen er als eerste in, maar na langdurig en gedegen onderzoek kruipen de konijnen er gebroederlijk bij. Ik pak een biertje en maak deze column af.
Het was me het weekendje wel.